DE EUROPESE KUNSTENAARSKOLONIES
De kunstenaarskolonie als verschijnsel was in de eerste helft van de negentiende eeuw ontstaan, toen de kunstenaars, vooral de schilders, naar buiten begonnen te trekken. Zij werden daarbij evenzeer gedreven door het verlangen naar een eenvoudiger, natuurlijker bestaan als de wens het academisme in de kunst van zich af te schudden.
Afgezien daarvan was het leven op het land relatief goedkoop. Met de opkomst van het en plein-air schilderen werd het landschap van achtergrond tot onderwerp van hun werken. Franse en later ook buitenlandse schilders trokken naar Barbizon in de bossen van Fontainebleau en het iets zuidelijker aan een rivier gelegen Grez-sur-Loing, vervolgens naar plaatsen als Pont-Aven en Concarneau aan de kust van Bretagne, waar het bestaan nog primitiever en ruiger was.
In navolging van Barbizon ontstonden overal in Europa kleine of grotere kolonies van kunstenaars, naast andere landen bijvoorbeeld in Engeland, in Duitsland, België, Nederland, Denemarken, Rusland, Hongarije en Zwitserland.
Na de Eerste Wereldoorlog was het in de meeste gevallen afgelopen met de kunstenaarskolonie oude stijl. De kunst vroeg al enige tijd om een andere benadering. Het en plein-air schilderen van het landschap en het portretteren van het boerenleven hadden aan aantrekkingskracht verloren.
Hoe langer hoe meer begonnen de schilders de grondvormen van het menschelijk geestesleven in hun werk te betrekken. De basis voor die vernieuwing in de kunst was evenwel stevig geworteld in de kunstenaarskolonies. Als voorlopers en pioniers van het realisme, impressionisme, symbolisme, pointillisme, divisionisme, fauvisme, surrealisme en expressionisme hebben zij de Europese en internationale kunst vernieuwd.
De kunstenaars die er deel vanuit maakten kwamen vaak met nieuwe ideeën en niet voor te stellen mogelijkheden naar huis en verspreidden die daar.
Heel wat kunstenaarskolonies zijn er min of meer doorheen gekomen en beleven nu op een moderne manier een nieuwe bloei.